Het is een cliché: in Rotterdam heb je de ruimte. Rotterdam is de stad van vernieuwing, en ruimte, lege ruimte, is een voorwaarde voor die vernieuwing. Ruimte en leegte zijn net zo goed onderdeel van de Rotterdamse stedelijke identiteit als haar daadkracht. Ga maar na: het moderne wederopbouwproject, triomf van de Rotterdamse daadkracht, was slechts mogelijk dankzij de zee van ruimte die was ontstaan door het bombardement.

Architect Rem Koolhaas vatte het ooit mooi samen, tijdens een korte lezing ter gelegenheid het vijftigjarige jubileum van het wederopbouwproject:

‘Er is in Rotterdam een traditie van de permanente verandering. Misschien is die traditie het meest kostbare erfgoed van Rotterdam en onderscheid ten opzichte van de rest van Nederland, want alleen Rotterdam heeft namelijk die mythe van moderniteit, ontstaan door de krater, meegekregen’.

Toen de voorganger van Rotterdam Partners, de EDBR, in 2004 de balans opmaakte van het economische imago van de stad, kwamen zij met een kernzin als aanzet ter verbetering van dat imago: Room for initiative. In a city that is always on the move. Zij hadden zich laten inspireren door de creatieve klasse, waaronder Koolhaas, die tot Rotterdam was aangetrokken door haar ruimtelijkheid en vernieuwingsdrang; het idee van een stad die nooit af is.

Deze wisselwerking tussen de creatieve klasse en gemeentelijk beleid, specifiek het imago van Rotterdam, vormt het onderwerp van het boek Dromen van een Metropool van Patricia van Ulzen. In het hoofdstuk met de toepasselijke titel De woestijn versus de moederschoot, laat zij zien waarom sommige kunstenaars en creatieve ondernemers Rotterdam verkiezen boven Amsterdam. Zo besloot Koolhaas eind jaren ‘70 om zijn Office for Metropolitan Architecture (OMA) hier te vestigen, omdat hij een zekere kwaliteit zag in Rotterdam als zijnde een ‘stad zonder eigenschappen’.

Dat leegte een voorwaarde is voor vernieuwing weet Koolhaas maar al te goed. ‘Where there is nothing, everything is possible. Where there is architecture, nothing (else) is possible anymore’, schreef hij in de opening van het in 1985 gepubliceerde Imagining Nothingness. De void, de leegte, was in die tijd een productief architectonisch concept voor Koolhaas (en anderen), omdat een ongeprogrammeerde ruimte zich door gebruikers laat toeëigenen. In datzelfde jaar, 1985, begon hij met OMA aan het ontwerp van het Museumpark. Onder zijn supervisie werd het vormgegeven door Yves Brunier en Petra Blaisse, maar dat ideeën over de potentie van urban voids een weg vonden in het project is duidelijk.



Het park kon vanaf het begin op veel kritiek rekenen, maar volgens Blaisse moeten we het niet beoordelen als een stedelijk park, maar als een kunstwerk, een schilderij. Zoals moderne kunst is het Museumpark dienstbaar aan de mens, de Rotterdammer, juist in haar onmenselijkheid. Dit geldt vooral voor de lege, geasfalteerde vlakte in het midden, dat vooral getypeerd wordt door een gebrek aan ervaring. Het richt zich tot niemand specifiek en dat maakt het juist een plek voor iedereen.

Onterecht is dit deel van het Museumpark door planologen weggezet als een plein dat niet goed functioneert, waar niets gebeurt en dat slecht wordt gebruikt. Dat er niets gebeurt is evengoed een gebeurtenis, zoals kunst ons leert, want er gebeurt altijd wel iets. Bovendien wordt het wel degelijk gebruikt: het is een geliefde plek onder skaters en andere sporters. Uniek in haar eenvoud; een plek waar geen beginner zich opgelaten voelt en waar obstakels spontaan ontstaan uit geleende bouwmaterialen. Er gebeurt hier van alles, maar het laat zich niet gemakkelijk vastleggen.

De komst van het nieuwe Collectiegebouw betekende de verknoeiing van het oorspronkelijke ontwerp van het Museumpark. Ook was het de gelegenheid om meteen de kale vlakte te vergroenen. De conceptuele leegte van OMA wordt straks opgeheven door het concept van de Urban Living Room. Anders dan het oorspronkelijke ontwerp ligt dit plan op één lijn met consumptie en gentrificatie. Dit moet de gezellige huiskamer worden van de stadsmarketing—de tele-visie staat er al: het Depot. Vanaf een comfortabel groen tapijt kan men straks naar de skyline kijken, als tieners naar MTV. Hier, in de geborgenheid van de moederschoot, entertaint de stad haar kinderen met een mix van commercie en urban culture.

Anno 2021 zegt stadspromotor Rotterdam Partners: Playground for pioneers. Make It Happen. Men zat er in 2004 niet ver naast. De grote gaten in de stad zijn inmiddels gevuld, maar de belofte van ruimte bestaat voort als mentale ruimte; een bestuurlijke lenigheid. Met een opportunistische openheid gaat de stad op de schop om een troostende gezelligheid te creëren. Zonder aarzeling schildert ze haar postmoderne erfgoed over om aantrekkelijker te worden voor een nieuwe generatie creatievelingen, om wie het allemaal te doen is.

Iemand anders dan Koolhaas zei ooit: de leegte is de identiteit van Rotterdam. Het is datgene wat altijd terugkomt, als stedelijke transformatie, in de vorm van de bouwplaats. Gebouwen zullen in Rotterdam altijd dingen zijn die tijdelijk de leegte aan het zicht onttrekken. Dit is het verhaal van Rotterdam als stad van permanente verandering. Alles moet het ontgelden in de dynamiek van die verandering, zelfs de plekken die er symbool voor staan. Doet Rotterdam daarmee recht aan haar traditie van vernieuwing, of doet ze die juist tekort?

Het verhaal van permanente verandering is een verhaal met potentie, mits de conditionele ruimte voor die verandering leeg blijft, open blijft. Maar ruimte in Rotterdam is zo leeg als de ‘it’ in MAKE IT HAPPEN.; het is slechts schijnbaar leeg. Het probleem is dat beleidsmakers en bepalers te goed denken te weten wat voor stad en wat voor plekken zij willen maken; wat voor dynamiek zij nastreven. Men wil van Rotterdam een speelplaats maken voor innovatieve bedrijven. Dit vraagt om een (visueel) aantrekkelijk vestigingsklimaat; een gezellige city lounge. Toegegeven, het gros van de Rotterdammers zal een vergroend en verfraaid plein verkiezen boven een geasfalteerde vlakte. Maar de potentie van de leegte bestaat er juist in dat je voor even niet weet wat je wilt. Omdat er anders nooit iets nieuws kan gebeuren.

Leegte wordt vaak gezien als iets dat gepionierd moet worden. Ruimte, zowel fysiek als mentaal, staat in dienst van het stedelijke transformatievermogen. Zoals een enorme spiegel—een andere symbolische leegte—de projectie van een prestigieuze skyline dient. Ook het Collectiegebouw wordt een modern kunstwerk genoemd, maar het is vooral een stuk stadsmarketing. Het is pijnlijk dat juist een kunstinstituut zo gemakkelijk voorbij gaat aan de artistieke en culturele waarde van het Museumpark. (Ziet Boijmans niet de Black Square die naast haar ligt?) Maar ook musea opereren uiteindelijk onder een logica van dominantie. Het Collectiegebouw wordt bezongen als triomf van de Rotterdamse MAKE IT HAPPEN. mentaliteit. De geasfalteerde, kale vlakte ernaast is haar tegenpool. Hier is een plek in Rotterdam die ruimte open houdt voor de vraag: IS IT HAPPENING?

Koolhaas eindigde zijn tekst over de void met de vraag waar toch die bouwwoede van architecten en planners vandaan komt, wat erachter schuilt. Verhult het wellicht een angst voor de leegte? Een weerzin van het niets? Deze vraag kan breder getrokken worden: Is al die vernieuwing eigenlijk een vorm van wanhoop? Schuilt er achter de slogan van Rotterdam de wanhoop dat er niets meer zal gebeuren?